Archeologie

Menhir: dat was de manier om aan te duiden achter welke steen mannen hun behoefte moesten doen” :   “men hier.” M. Thys

Deze werkgroep is alert op aanstaande bouwwerkzaamheden in de regio om indien mogelijk onderzoek te doen tijdens de eerste graafwerkzaamheden.

Een voorbeeld uit het verleden:

In juni 1992 werd door leden van de archeologische werkgroep in samenwerking met de Archeologische Werkgroep Oss een onderzoek verricht op het terrein achter de Rabobank, waar het plan “Kuipershof” werd gerealiseerd. Naast een afvalkuil waaruit I5e en l6e-eeuwse vondsten konden worden geborgen, werd een waterput aangetroffen. Al snel bleek het hier te gaan om een tonput. Na het intekenen van de grondsporen, insteek, kuilvulling, uitspoeling en tonput, werd begonnen met het uitgraven van de kuilvulling.
De tonduigen bleken alle nog vrijwel intact en in situ aanwezig te zijn. Vervolgens werd de toninhoud voorzichtig uitgelepeld. Tot grote vreugde bleek onderin de ton een nog vrijwel complete middeleeuwse kan aanwezig te zijn. Deze grijze kan, met standlobben, dateert uit de eerste helft van de l4e eeuw. Op de bodem van de put bleken ook een grote hoeveelheid bakstenen en baksteenfragmenten aanwezig te zijn. Deze zijn van later datum (eind 14e-begin l5e eeuw). Ook werd nog ander schervenmateriaal aangetroffen, te dateren in de eerste helft van de l4e eeuw, mogelijk doorlopend tot in het derde kwart.
Doordat grondbemaling ontbrak en de werkgroep slechts beschikte over een elektrapompje, moest de ton in allerijl geborgen worden. Hierbij bleek ook de houten bodem van de ton nog aanwezig te zijn. Na reiniging bleek deze bovendien een merkteken te bevatten. Omtrent de betekenis hiervan (telmerk/merk tonmaker/merk eigenaar) wordt nog onderzoek verricht.
Op grond van het vondstenmateriaal kan de put gedateerd worden in de eerste helft van de 14e eeuw.
Dit biedt mogelijkheden om de put ook in een historisch kader te plaatsen. Het perceel, waar de put kon worden geborgen, maakt van oudsher deel uit van het gebied “De VeIft”. Na onderzoek in de kadastrale archieven, notarieel archief de schepenbankarchieven van Heesch en ‘s-Hertogenbosch en het archief van het Geefhuis te ‘s-Hertogenbosch (Tafel van de Heilige Geest), bleek het terrein lange tijd toebehoord te hebben aan de hoeve van de Tafel van de Heilige Geest te ‘s-Bosch.
Het was een pachthoeve, welke van 1371 tot 1763 in het bezit was van deze instelling. Deze hoeve, de hoeve in Heelwijk genaamd, werd verpacht aan Heesche boeren. Pachters zijn bekend sedert 1467. In het midden van de 18e eeuw woont de familie De Laat (=pachter) op deze hoeve. In 1763 wordt de hoeve verkocht aan Jan Waterlaat. Na diens dood wordt de hoeve onder diens erfgenamen verdeeld en ontstaan 3 delen. Op het terrein worden twee huizen bijgebouwd.
Tot 1371 was de hoeve in handen van het geslacht Van Hees te ‘s-Bosch. Dit geslacht was oorspronkelijk afkomstig uit Heesch en bezat er veel goederen, diverse hoeven en landerijen. In 1336 was Jan van Hees schepen van ‘s-Hertogenbosch. Hij voerde als wapen drie molenijzers. In 1371 (13 september) draagt zijn zoon Jan van Hees het vruchtgebruik van de hoeve in “Heelwike” met toebehoren over aan Ywan Janssen Stierkens, man van Elisabeth Jansdochter van Hees. Laatstgenoemde verkoopt de hoeve een dag later aan Dirk Ywans van Grave ten behoeve van de Bossche Heilige Geesttafel. Ook Ywan Stierken had zitting in de Bossche schepenbank (1373-1415).
De put is dus aangelegd in de periode dat de familie Van Hees nog in het bezit was van de hoeve. Aangezien zij in 1336 reeds in Den Bosch woonden, betrof het toen mogelijk reeds een pachthoeve. De put heeft mogelijk dienst gedaan tot de eerste helft van de 15e eeuw. Het archeologisch onderzoek werd verricht door G. van Alphen, H. Pennings en H. den Brok. Assistentie werd verleend door Mw. C. v.d. Ven-Smulders en Mw. E. van Nuland-Jonkers.

Voor informatie kunt u contact opnemen met Hans Pennings via: archeologie@de-elf-rotten.nl